In februari 1288 teisterde een stormvloed (de Sint-Aagtensvloed) westelijk Noord-Brabant en wat nu de Hoekse Waard is. Bij Wagenberg, aan de rand van het overstromingsgebied, spoelden bedden en dode schapen aan. Het dorp Strijen verging. De inwoners vluchtten naar de dijk van de Grote of Zuid-Hollandse Waard. Een deel bleef daar wonen: zo ontstond het huidige dorp Strijen. De rest trok naar veiliger oorden en kwam langs die dijk in Oosterhout terecht. Hun dorpsheer, Willem IV van Strijen, kocht een stuk grond in het Oosterhouts Broek, precies daar waar de gemeynt van Geertruidenberg grensde aan de gronden van Oosterhout. Hij begon nog in 1288, mogelijk 1289, met de bouw van een nieuw kasteel, een ‘stene huis’, het Huis van Strijen. Al snel vergaart hij een bezitscomplex dat bekend wordt als het Goed van Strijen. De heerlijkheid Strijen blijft ook bestaan. Door een huwelijk wordt deze later samengevoegd met het aangrenzende Putten, waarna sprake is van ‘Putten en Strijen’ (zuidwestelijk van Dordrecht).