De Staten van Brabant stellen een nieuwe belasting in. Eigenaren van onroerend goed moesten in principe twintig procent van de jaarlijkse huurwaarde betalen. Daarom noemde men de belasting ok wel ‘vijfde penning’. De belasting drukte op huizen, landerijen, molens, renten en op alles waar wat aan verdiend werd. Vanaf ongeveer 1580 bestonden in de Staten van Brabant ook nog accijnzen op rundvee en ingezaaid land. Die noemde men ‘hoorngeld’ en ‘bezaai’.