Dorst heeft in de zeventiende eeuw een eigen kapel met een priester die er missen opdraagt. De parochiekerk staat echter in Oosterhout wat voor de bewoners een heel eind lopen is. Alleen in een parochiekerk mag worden gedoopt en begraven. Landdeken Holthuis, de pastoor van Princenhage, inspecteert de kapel in 1635 en is zeer ontevreden. Het is er ontzettend smerig en alles stinkt daar, vermoedelijk naar mest. De dienstdoende priester verspilt zijn tijd met pijproken. Van de bisschop heeft hij verlof om één keer per jaar biecht te horen, maar Holthuis is bang dat hij daarvoor niet geschikt is. De man is onvoldoende opgeleid. Hij moet aan de studie en examen afleggen. Het blijft echter tobben met Dorst.