In 1647 verhuisde het norbertinessenklooster Sint-Catharinadal uit Breda naar het slotje De Blauwe Kamer, dat daarna tot klooster werd uitgebreid. Bij het slotje hoorden tuinen en landerijen. In 1672, kregen de norbertinessen toestemming om zich, vanwege de oorlogsdreiging van de Fransen, opnieuw in hun oude klooster in Breda te vestigen. Willem III had ze daarvoor toestemming gegeven, maar er kwam zoveel protest van predikanten die deze schending van de wet te gortig vonden, dat ze in 1679 alweer terugkwamen naar Oosterhout, nu voorgoed. De zusters vonden het maar niets in Oosterhout. Priorin Van de Kieboom sprak van ‘eene moortcuijl, dorre hijede’ enzovoort. Dankzij sauvegardes van Frederik Hendrik (1646), Amalia van Solms (1646) en Willem II (1647) en de hoge recognitiegelden die het klooster moest betalen, overleefde het de periode tot 1795.