In 1716 vraagt het vrijheidsbestuur aan de Domeinraad om geen grond uit te geven aan arme mensen die niet in de Vrijheid geboren zijn. Want als zulke mensen kinderen krijgen in Oosterhout, komen die ten laste van de Oosterhoutse armenfondsen. De magistraat doelt vooral op Frans de Ruijter, een gepensioneerde ruiter die in Steelhoven een huisje wil bouwen. Hij heeft een vrouw en twee dochters, van wie er een chronisch ziek is. De andere is getrouwd met een bastaard en heeft twee kinderen. Er komt bij hen, denkt de magistraat, allerlei verdacht volk over de vloer. Maar de feiten zijn anders. De Ruijter woont met zijn gezin al zeven jaar in Oosterhout en kan zonder hulp rondkomen. Ze gedragen zich netjes. De bevolking ervoer de combinatie van arm, militair en vreemd als bedreigend. Dat beeld strookte niet met de werkelijkheid maar bepaalde wel de houding van de Oosterhouters. Waarnemend rentmeester Klis bericht aan de Domeinraad dat er nooit nieuwe erven aan vreemdelingen worden uitgegeven.