In 1648 werd de openbare uitoefening van de katholieke godsdienst verboden. Priesters moesten het land uit. Wanneer ze bleven werden ze opgepakt. Om vrij te komen moesten ze eerst een torenhoge boete betalen. Van die wet komt echter niet veel terecht omdat de schouten tegen betaling van steekpenningen de andere kant uitkijken. In 1730 vaardigt Den Haag een nieuwe wet uit. Openlijk wordt daarin toegegeven dat de oude strenge wetten een dode letter zijn gebleven. Er komt nu een nieuwe belasting. Priesters kunnen een verblijfsvergunning aanvragen en als ze die krijgen moeten de parochianen jaarlijks een belasting betalen. Eén priester kost 50 gulden per jaar, twee 75. De opbrengst van die belasting wordt weer uitgekeerd aan de schouten die dan niet meer kunnen vragen wat zij willen. Want dat had geleid tot te grote verschillen, zo vindt Den Haag. Dit is een vorm van gereguleerde corruptie.