Op 20 april 1774 schrijft Lambertus Ruyssenaers aan de Domeinraad in Den Haag dat zijn broer Theo is overleden. Na een lange ‘drukkende ziekte’ is hij, 58 jaar oud, de vorige nacht overleden en naar de eeuwigheid overgegaan. God hebbe zijn ziel. Daarop volgt snelle actie. Het raadslid Verdun is toevallig in Klundert. Terstond reist hij naar Oosterhout. Daar aangekomen neemt hij zijn intrek in een herberg en ontbiedt de klerk Jan van Ercom. Deze blijkt bij testament door zijn meester aangewezen als beredderaar van zijn boedel. Er zijn namelijk geen kinderen, alleen twee al wat oudere ongehuwde zusters. Van Ercom is al in het kantoor geweest. De boekhouding en het contante geld heeft hij opgeborgen in twee kasten en de sleutels mee naar huis genomen. Verdun en Van Ercom doen daarna alles wat er gedaan moet worden, want het werk moet doorgaan.