Na 1795 veranderde de samenstelling van het dorpsbestuur. De mannen die tot 1794 de vrijheid bestuurden, waren afkomstig uit de hoogste maatschappelijke klasse en hadden doorgaans bestuurservaring. Ze waren gereformeerd, rijk, en ze kochten hun ambten van de prinsen van Oranje. De nieuwe bestuurders werden door de Oosterhoutse kiesgerechtigden gekozen. Ze waren maar voor een deel uit de elite afkomstig en voor het merendeel niet rijk. Boenders en Liefmans waren zelfs minvermogend, dat wil zeggen dat zij niet zo arm waren dat ze bedeeld moesten worden, maar wel zo arm dat ze geen belasting hoefden te betalen. Een ander opmerkelijk verschil was de godsdienstige overtuiging. Het oude bestuur bestond uit protestanten, omdat katholieken tussen 1660 en 1794 geen openbare ambten meer konden bekleden. Nu waren elf van de veertien bestuurders katholiek. Dat had wel tot gevolg dat het nieuwe dorpsbestuur onervaren was.