In de Oorden zal de turf waarschijnlijk niet gestoken, maar gebaggerd zijn. Afhankelijk van de breedte werd het perceel in twee of drie stroken verdeeld. Van een strook werd de klei afgegraven en op de naastliggende strook gestort. Van de vrijgekomen laag werd het bovenste deel (kleiig veen) ongeschikt geacht. Ook dat werd apart gezet. De goede veenlaag werd weggehaald, hetzij door baggeren, hetzij door steken. Daarna werd de put gevuld met het slechte veen, de eerder afgegraven klei en de bovenste klei van de volgende strook. Zo schoof het proces door het perceel. De laatste strook werd niet meer volgestort. Op de kaart van 1839 zijn de percelen als watervlakken afgebeeld.