In 1828 klaagde men weer eens over de veel te hard rijdende zwaarbeladen diligences en postkoetsen in het centrum. Het gemeentebestuur stelde een verordening vast. Voortaan mocht er slechts met stappende paarden worden gereden, op straffe van een boete van twaalf gulden, die door de ondernemer moest worden voldaan. Koetsiers waren meestal arme mensen die geen twaalf gulden konden betalen.