De aanwezige werkgelegenheid sloot zowel kwantitatief als kwalitatief niet aan bij het Oosterhoutse arbeidspotentieel. Tot ver in de jaren vijftig was er onvoldoende werkgelegenheid voor arbeiders. In 1909 was 58% van hen aangewezen op werk buiten de gemeentegrens. In 1930, als de gevolgen van de grote economische crisis nog niet echt voelbaar zijn, is 43% van de beroepsbevolking aangewezen op werk buiten de gemeente. Sommigen pendelden dagelijks op en neer naar hun werk, anderen waren soms wekenlang van huis. Een groot aantal mannen werkten in Duitsland.