In mei 1847 was de nood zo hoog gestegen dat groepjes mannen rijke burgers intimideerden en dreigend om werk of brood vroegen omdat ze anders van honger zouden omkomen. Toen ze niets kregen, verschenen ze de andere dag met 250 man op de Markt, ‘met schuppen bewapend’. De burgemeester riep de schutters onder de wapenen, zette de Marechaussee in en maande de menigte naar huis te gaan; wat ze niet deden. Daarop verscheen de rentmeester van de Domeinen, die beloofde dat hij de vaders van grote gezinnen tijdelijk te werk zou stellen. Daarop gingen de mannen naar huis. De gemeenteraad stelde de dag daarna een krediet van duizend gulden beschikbaar voor werkverschaffing, ‘opdat men van verdere ongeregeldheden verschoond zou blijven’. De werkdagen werden vastgesteld van 5-19.00 uur, het dagloon op vijftig cent. Een normaal loon was in die tijd zeventig cent.