In 1689 zit Oosterhout in grote geldnood. De landelijke ontvanger van de verponding (de zeventiende-eeuwse OZB) dreigt met executies. Dan worden eerst de bezittingen van de plaatselijke ontvanger in het openbaar verkocht. Daarna volgen de boedels van de notabelen. Dat heet: ‘rigoreuze executie’. Koortsachtig proberen de Oosterhouters om geld te lenen. Maar niemand in de Baronie, zelfs in Holland niet, is bereid te lenen. Oosterhout heeft geen krediet, want de financiële administratie is een puinhoop. De Domeinraad geeft tenslotte bevel om een extra omslag (belasting) uit te schrijven. Het geld dat binnenkomt moet terstond naar de ontvanger in Breda worden gebracht. Men schrijft dat de meest gegoede ingezetenen ieder in hun kwartier het geld moeten inzamelen en het dan met warme handen naar ontvanger Knaap moeten overbrengen.