Napoleon beschouwde de doorgaans rijke kloosters als overbodig, onnodig en zelfs schadelijk. Ze mochten alleen blijven bestaan als ze iets nuttigs deden in de samenleving en zich ondergeschikt maakten aan de staatsmacht. De proost van Catharinadal, Gulielmus van Gennep, was bang dat het contemplatieve klooster zou moeten sluiten. Daarom koos de kloostergemeenschap, bestaande uit 25 zusters en 2 novicen, voor het geven van onderwijs aan arme meisjes. Op 12 november 1811 werd per keizerlijk decreet het klooster erkend als liefdadigheidsinstelling. De school werd goed bezocht. In de winter van 1810 bezochten 160 meisjes de school, in de zomer 79. Het onderwijs was gratis en de kinderen leerden er lezen, schrijven, spinnen, breien en naaien. Aan die laatste vaardigheden werd op het openbaar onderwijs geen aandacht besteed. Daarom werd de school ook wel ‘werkschool’ genoemd.