Ouders zorgden eerst voor hun kinderen; wanneer zij oud waren zorgden de kinderen voor hen. Meestal waren het de dochters die dat deden, maar soms ook een zoon. In 1602 maakt Johanna Wouter Aertsdochter haar testament. Daarin vermaakt zij vijftig gulden aan haar zoon Jan, want hij heeft zo goed voor haar gezorgd. Dat was gebeurd toen hij nog ‘jonggesel’ was en daarvoor heeft hij zelfs zijn huwelijk uitgesteld. Al eerder heeft hij van moeder een paard en wagen ter waarde van honderd guldens cadeau gekregen. Moeder laat dit testament voor de schepenbank verlijden, want wie weet, zo laat ze opschrijven, zijn de andere kinderen het er niet mee eens.