Tot 1795 bestaat er in Nederland geen scheiding van kerk en staat. Dat heeft allerlei ingrijpende gevolgen. De gereformeerde kerk heeft na 1648 een voorkeurspositie; andere kerken hebben minder rechten of worden, zoals de katholieke, vervolgd. Dat betekent ook dat alle overheidsfuncties alleen maar bekleed mogen worden door lidmaten van een gereformeerde gemeente. In 1660 wordt dat nog eens in een wet vastgelegd. Zelfs lagere en onaantrekkelijke baantjes zoals dat van armmeester of gezworene van een polder zijn voorbehouden aan gereformeerden. Dat is ook in Oosterhout zo.